Een overzicht van de belangrijkste hoofdpunten van het Belastingplan 2015: de werkkostenregeling, afkoop levenslooptegoed, daling ziektekostenpremie, verhoging belastingtarief, aanpassing gebruikelijk loon DGA en de komst van de Brug-WW.
Werkkostenregeling
Het keuzeregime vervalt: de werkkostenregeling is per 1 januari 2015 verplicht van toepassing. Belangrijkste wijziging is dat er drie nieuwe gerichte vrijstellingen voor verstrekkingen én vergoedingen zijn.
1. Voor een gerichte vrijstelling van vergoedingen voor en verstrekkingen van gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur is vereist dat ze noodzakelijk zijn voor een behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. De redelijkheid ervan moet worden bepaald door de werkgever. Het wetsvoorstel geeft als voorbeelden van noodzakelijk gereedschap: de kwast van de schilder, de duimstok van de timmerman en de naaimachine van de kledingmaker.
2. Bepaalde voorzieningen die geheel of gedeeltelijk op de werkplek worden gebruikt, worden ook gericht vrijgesteld. Invulling volgt later door de overheid.
3. Herinvoering van de vrijstelling voor personeelskortingen op branche-eigen producten: ten hoogste 20% van de waarde in het economische verkeer met een maximum van € 500 per werknemer per jaar.
Afkoop levenslooptegoed
In 2013 was het eenmalig mogelijk het levensloopspaartegoed af te kopen met een belastingkorting van 20% over een deel van dat tegoed. De maximale belastingdruk was 41,6% (80% van 52%). Deze mogelijkheid wordt herhaald in 2015. De 20%-kortingsregeling geldt voor het spaartegoed dat op 31 december 2013 aanwezig was (de inleg in 2014 wordt niet ‘gesubsidieerd’). Wie in 2015 (volledig) afkoopt, kan nadien niet meer levensloopsparen.
Ziektekostenpremie
De door de werkgever verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet daalt van 7,50% naar 6,95%. Het verplichte eigen risico voor verzekerden stijgt met € 15 naar € 375.
Verhoging belastingtarief
Het tarief voor de eerste schijf van de inkomstenbelasting bedraagt volgend jaar 36,5 procent. Dat is een verhoging met 0,25 procentpunt. Eerder werd gedacht aan een nog grotere stijging.
Verhoging afbouwpercentage algemene heffingskorting
De algemene heffingskorting is een korting op de te betalen inkomstenbelasting. In 2014 bedraagt de heffingskorting maximaal € 2.103, zij het dat de korting wordt verminderd met 2% van het inkomen als het inkomen meer bedraagt dan € 19.645 (met een maximale vermindering van € 737). Dit afbouwpercentage wordt voor 2015 verhoogd tot 2,32% en voor 2016 tot 3,32%. Dit betekent dat voor inkomens boven € 19.645 de heffingskorting sneller afneemt.
Arbeidskorting
De arbeidskorting wordt de komende jaren verder verhoogd. De arbeidskorting zou de komende jaren al jaarlijks verhoogd worden. Maar juist voor de hogere inkomens was er een afbouwgrens ingebouwd. Deze afbouwgrens wordt nu verder verhoogd.
Brug-WW
Werklozen die aan de slag gaan in een sector waar een tekort aan personeel bestaat (bijvoorbeeld de techniek), kunnen worden omgeschoold met behulp van een WW-uitkering. De werkzoekende krijgt dan voor de uren dat hij werkt salaris en voor de uren waarin hij wordt omgeschoold WW. Daardoor is het voor werkgevers goedkoper om zo iemand in dienst te nemen. De maatregel geldt voor werknemers die met ontslag worden bedreigd of mensen met een WW-uitkering.
Lees meer over de Brug-WW.
Loon DGA
Een grootaandeelhouder (met een aanmerkelijk belang) die werkzaamheden voor zijn vennootschap verricht (dga), wordt geacht een minimaal salaris uit die vennootschap te hebben ontvangen. Het kabinet wil het verschil in belastbaar loon met een reguliere werknemer verkleinen. De regeling wordt met ingang van 1 januari 2015 aangepast. Nu moet het loon van de dga ten minste 70% bedragen van het loon van een met hem vergelijkbare werknemer. Dit percentage wordt met ingang van 2015 verhoogd naar 75.
Per 1 januari 2015 wordt het gebruikelijk loon gesteld op 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking; of het hoogste loon van overige werknemers die in dienst zijn bij de onderneming, of een gelieerde onderneming; of € 44.000. De regel die de hoogste uitkomst geeft, bepaalt de hoogte van het gebruikelijke loon.
Als het hoogste loon van overige werknemers de hoogste uitkomst geeft maar tot een onredelijke uitkomst leidt, mag de werkgever aannemelijk maken dat een lager loon redelijker is.
In de wet wordt nu ook benoemd hoe de onderneming ‘de meest vergelijkbare dienstbetrekking’ moet bepalen. Het moet gaan om een dienstbetrekking, die vergelijkbaar is, en:
• waar een aanmerkelijk belang geen rol speelt;
• die bekend is bij de werkgever en de Belastingdienst;
• waarvan het loon bekend is, of in redelijkheid geschat kan worden; en
• waarvan het loon ook op een gebruikelijk manier is vastgesteld.
Voor de toets van het hoogste loon van overige werknemers moet men uitgaan van alle werknemers binnen het concern. Concern in dit kader zijn ondernemingen met een verbondenheid van ten minste 33,33%. Daarnaast tellen mee dochtervennootschappen van de werkgever indien op voordelen uit die dochtervennootschap de deelnemingsvrijstelling van toepassing is. In de regel is dit bij een aandelenbezit van ten minste 5%.
Voor het jaar 2015 geldt een overgangsregeling. Het loon in 2015 mag de dga vaststellen op 75/70ste van het loon in 2013, mits het loon in 2013 hoger was dan de toen geldende norm van € 43.000. Vervolgens pakt het overgangsrecht als volgt uit:
• voor de dga die geen afspraken heeft gemaakt met de Belastingdienst over de hoogte van zijn loon geldt dat het gebruikelijk loon in 2015 moet worden vastgesteld volgens de nieuwe regels;
• voor de dga die wel afspraken heeft gemaakt met de Belastingdienst over de hoogte van zijn loon geldt dat die afspraken ‘automatisch’ worden opgezegd. De Belastingdienst kan contact opnemen met de dga om opnieuw het gebruikelijk loon vast te stellen. Als de Belastingdienst dit niet doet, dan loopt de dga geen risico als hij zijn gebruikelijk loon in 2015 vaststelt op 75/70ste van zijn loon in 2013.
Koopkracht
In 2015 stijgt de koopkracht gemiddeld naar verwachting met een half procent. Ongeveer driekwart van alle huishoudens gaat er in koopkracht op vooruit. Dit is het tweede jaar op rij dat de koopkracht stijgt.
Toch profiteert niet iedereen van de kabinetsmaatregelen om de koopkracht bij te spijkeren. Alleenverdieners met kinderen en een modaal inkomen en veel gepensioneerden krijgen er volgend jaar niks extra’s bij of moeten zelfs inleveren. Dat komt vooral door het afbouwen van de zorgtoeslag. Dat treft modale inkomens. Bij gepensioneerden speelt ook het niet verhogen van de pensioenen een rol.
De hogere inkomens (meer dan 350 procent van het minimumloon) gaan er 0,75 procent op vooruit. Deze groep profiteert van een verhoging van de arbeidskorting. Ook alleenstaande ouders met minimumloon kunnen een zeer forse plus tegemoet zien: 10 procent. Binnen de inkomenscategorieën zijn overigens ook weer grote verschillen zichtbaar. Zo komt de gemiddelde koopkrachtstijging voor ouderen volgend jaar uit op nul. Maar toch gaat 57 procent van de ouderen er ietsje op vooruit